paulien vervoorn nederlands dagblad column

[Column] De preek van tante Mien

Tante Mien had nauwelijks familie en kon steeds minder toen ze ouder werd. Dat vonden mijn broer Frank en ik zielig voor haar. Net zoals we het zielig vonden dat ze haar slaapkamer moest delen en nooit een moment voor zichzelf had. In de gezamenlijke huiskamer hoorde ze vaak het gechagrijn aan van haar buurvrouwen, die vonden dat haar boeken uitstaken en op hun stukje tafel belandden. En toch klaagde ze eigenlijk nooit. Ze benadrukte juist vaak dat ze blij was als wij, als haar jongste vrienden, langskwamen.

 

Bijna elke zondagmiddag gingen we, tussen de kerkdiensten door, op bezoek bij tante Mien, die eigenlijk niet eens familie van ons was. Tot mijn vader trouwde, was ze zijn buurvrouw geweest. Ik was een jaar of vijftien toen ze naar het verpleeghuis verhuisde. Frank en ik vonden haar een fascinerende vrouw. Ze was van het jaar nul, geboren in 1900. We waren ons ervan bewust dat zij bewust had meegemaakt wat wij in de geschiedenislessen leerden over de twee wereldoorlogen.

 

Omdat ze stokdoof was, bedachten we manieren om ons bezoek aangenaam te maken, zowel voor haar als voor ons. We schreven woorden op zo’n leitje die we daarna weer uitwisten, zodat we toch wat konden uitwisselen. En we speelden Rummikub. Dat kende ze niet, maar wilde ze wel leren, ook al was ze ruim in de negentig.

 

Praten kostte haar veel energie, en ze was niet altijd goed verstaanbaar. Maar tijdens een van die spelletjes zei ze opeens heel duidelijk: ‘Ik kan niet meer lopen. Ik kan niet meer naar het toilet. Mijn handen kan ik niet meer goed bewegen. Het praten gaat moeilijk. Slikken lukt steeds minder goed. Mijn gezichtsvermogen neemt af. En ik ben bijna doof …’

Ze hoestte.

Frank en ik keken elkaar aan. Wat moesten we zeggen? We konden niks troostends bedenken. We waren zelfs een beetje bang dat ze een keer zou stikken waar wij bij zouden zijn. Voordat we iets zinnigs konden bedenken, vulde ze zelf lachend aan: ‘Maar verder kan ik alles nog!’

Frank en ik lachten mee. Ik denk dat we ons onbewust voornamen dit nooit te vergeten. Op verjaardagen vertelden we vol trots het verhaal over onze tante Mien. Over haar betrokkenheid bij ons en haar interesse in literatuur en actualiteit. Over haar doorzettingsvermogen om stukjes krant te blijven lezen met een vergrootglas in haar bibberende hand. We vertelden haar verhaal vaak woordelijk door, inclusief haar intonatie en gehoest, voor het dramatische effect.

Tot op de dag van vandaag ben ik dankbaar voor mijn tante Mien. Ze preekte nooit, ze sprak zelfs nauwelijks over haar geloof. Ze leefde ons voor hoe je dankbaar kunt zijn onder alle omstandigheden. En zo zorgde ze – zonder dat ze het wist – vaak voor een prachtige derde preek op zondag.

 

Deze blog verscheen als column in het Nederlands Dagblad op zaterdag 30 oktober 2021.

 

mm
Paulien Vervoorn
paulien@geloofwaardigspreken.nl

Spreker, trainer en auteur. Geeft (s)preektrainingen aan sprekers, voorgangers en predikanten die met nog meer impact willen spreken.

2 Comments
  • Corina Guijt
    Beantwoorden

    Ik heb tante Mien nooit ontmoet. Toch vraag ik me al heel wat jaren af wie ze was, wat ze leuk vond, waar ze aan hechtte. Dat zit zo. Mijn tweede doopnaam is Wilhelmina, vernoemd naar mijn moeders tweede doopnaam. Mijn moeder is bij tante Mien in huis geboren, er was in de jaren 60 ook al woningnood. Kennelijk was tante Mien zo’n goede hospita dat mijn grootouders hun eerste kind naar haar vernoemden. Ik bedenk me vaak dat tante Mien de laatste van haar familie was. Zowel zij als haar zuster lieten geen kinderen achter. Hun tak van haar achternaam stierf uit toen tante Mien stierf. Maar haar voornaam leeft wel voort in volgende generaties. Ze was er zo trots op dat mijn moeder naar haar vernoemd was. En ik ben ook trots dat ik haar naam heb meegekregen!

    maart 12, 2022 at 7:18 pm

Plaats een reactie